Terug naar eigen werk

 

1.3

bladzijde 3 van 4

 

Onze beeldvorming

Sinds 300 n.Chr. worden de posities van de planeten dus genoteerd in de indeling van de Aardse Zodiak. Ook in de efemeriden, vanwaaruit astrologen hun gegevens betrekken, worden de planeetstanden in dat kader opgegeven. Hetzelfde geldt voor de Nautical Almanak die eeuwenlang (voor de komst van de satellietverbonden metingen) de zeeman diende voor zijn plaatsbepaling op zee.

Met andere woorden: Daar deze tabellen coördinaten vermelden in het stelsel van de Aardse Zodiak worden de opgegeven planeetposities daarin dus bezien vanuit de Aarde als plaats van waarneming.
Belangrijk is nu de constatering dat de gegevens waar wij in de horoscoopfiguur mee werken los staan van de astronomische feitelijkheid. In plaats van de astronomische Dierenriem, de Siderische Zodiak, werken wij in een horoscoop vanuit de Aardse Zodiak die weliswaar is ingedeeld volgens het model van de astronomische Dierenriem, maar inmiddels daarvan is losgeraakt. De vaste inrichting in 12 gelijke delen van ieder 30° maakt die Aardse Zodiak voor ons geschikt voor de plaatsbepaling van hemellichamen. Maar met de Siderische Zodiak heeft hij geen feitelijke relatie meer.

In een horoscoop kan er dan ook geen sprake zijn van een directe invloed vanuit de Siderische Dierenriem bijvoorbeeld door een trilling of straling, zoals wel eens wordt gesuggereerd. Hoogstens kan gesproken worden van een analogie. Aan dit begrip zullen we in het volgende hoofdstuk aandacht gaan besteden.

 

De lokale sfeer

Goed beschouwd heeft Euktemon - en met hem Ptolemaeus - rond de Aarde een eigen lokale sfeer gecreëerd, waarop de zodiakale voorstelling is overgedragen. De enige connectie van de Aardse Zodiak met de Dierenriem ligt in het Lentepunt. Via dit punt doorloopt de Aardse Zodiak in achterwaartse richting teken voor teken de astronomische Dierenriem. Deze gang door de Dierenriem wordt in de astrologie gezien als grote tijdperken in de tijdgeest van onze Aarde. Zo bezien is het wel denkbaar dat via dit Lentepunt, als oorspronkelijke aanschakeling van beide gordels, de stellaire invloed van de grote Dierenriem op Aarde tot uitdrukking komt.

 

Conclusies

Als we dit geheel overzien komen hier een drietal nevengeschikte conclusies te voorschijn. Deze kunnen een eerste fundament leggen voor de hierna komende studie op deze site.

 

1 Iedere planeet heeft een eigen Zodiak 

Aangezien de afzonderlijke planeten in ons Zonnestelsel ieder een eigen omlooptijd hebben, hebben zij ook ieder een eigen Zodiak met een daarbij behorend Lentepunt. (*) De invloed van het Vissen- of Aquariustijdperk geldt dus alleen voor onze Aarde met zijn eigen omlooptijd en niet voor andere planeten in ons Zonnestelsel. Ook niet voor het Zonnestelsel als geheel.

Deze grote tijdperken zijn fasen in een achtergrondcyclus die iedere planeet in zijn eigen tempo en via zijn eigen Lentepunt in de Dierenriem doorloopt. (*)

Wanneer we toekomen aan de bespreking van de planeetbetekenissen rond de Aarde, zal blijken dat deze betrekking op de Aarde ook daar kan worden herkend.

 

2 Een kader voor waarneming - axioma's - een afgescheiden werkelijkheid

Met de Aardse Zodiak werpen we dus vanuit de Aarde zelf het decor uit tegen welks achtergrond de planeten hun uitwerking krijgen. Weliswaar poogt dit decor een uitdrukking te zijn van de daarachter liggende Dierenriem, maar door hun onderling uiteenlopen is de fysieke connectie tussen beide verloren gegaan. De Aardse Zodiak blijkt dus onze eigen projectie te zijn; het is een referentiekader dat van onszelf is uitgegaan.
Voordat we nu overhaaste conclusies gaan trekken omtrent het waarheidsgehalte van de astrologie is het van belang te beseffen dat voor kennisverwerving een kader voor waarneming steeds noodzakelijk, zelfs onontbeerlijk is.

In de erkende wetenschap is dit dan ook de gebruikelijke gang van zaken: Ieder kennisgebied moet eigen grondleggende uitgangspunten en referentiekaders benoemen om parameters te kunnen aanbrengen en hanteren. Zonder deze blijven waarnemingen onbepaald en ontberen zij een toetspunt.

Met andere woorden: De werkelijkheid wordt kenbaar dankzij een kader voor waarneming. Zonder dat kan de mens de wereld om zich heen niet kennen, net zo min als zichzelf.

Consequentie hiervan is dat al onze waarnemingen - dus niet alleen de astrologische - plaatsvinden binnen een door de waarnemer gedefinieerd referentiekader. Dit kader doet dan dienst dan als werkmodel voor de werkelijkheid. Uiteraard zijn de waarnemingen die volgens de criteria van dat werkmodel zijn gedaan alleen geldig binnen dit model. Ook de resultaten en conclusies hebben alleen zeggingskracht binnen deze afgescheiden werkelijkheid.
Zoals gezegd is dit de kern van elke kennisontwikkeling. Ook de astrologie werkt op deze wijze.

Samenvattend kunnen we dus zeggen, dat het werkmodel van de astrologie berust op een regelmatige twaalfvoudige indeling van een imaginaire gordel rond de Aarde waaraan een twaalfvoudige analoge betekenis is toegekend.

 

3 De Aarde als middelpunt

Om de Aarde denken we ons dus een door onszelf uitgeworpen sfeer, de Aardse Zodiak.

De projectie van deze Aardse Zodiak gaat uit van de Aarde. De Aarde is daarmee het middelpunt van haar eigen voorstellingswereld. Tegen de achtergrond van deze imaginaire omgeving neemt de astroloog het vigerende krachtenspel rond de Aarde waar en interpreteert hij de gebeurtenissen die zich in dit lokale aardse veld voordoen.

 

literatuurlijst, onderwerpen per pagina, woordenlijst, afbeeldingen,

tabellen en schema's, blauw gemarkeerde teksten, forum